De Malojapas heeft een vreemde, misschien wel unieke eigenschap. Hij heeft maar één kant, de hier beschreven westzijde. Aan de oostzijde ligt het daar bijna horizontale dal van het Oberengadin, slechts een tiental meters lager dan de pas. De beklimming vanuit het in Italië gelegen Chiavenna is lang (32 kilometer) en afwisselend. Je zou het profiel van de eerste 20 kilometer structuurloos kunnen noemen. De helling variëert voortdurend tussen minimaal 0 en maximaal 9%. De weg is vrij druk en breed, zeker na het passeren van de grens (na 10 kilometer). Leuk is de omweg, die men na 13 kilometer fietsen moet maken vanwege een voor fietsers verboden tunnel. Hier fietst men over de oude weg door een fraai dorpje (Promontogno). Na Vicosoprano, als er 20 kilometer op zitten, komt de eerste wat langere klimpassage. Zij is vier kilometer lang, levert ruim driehonderd hoogtemeters op en is een beetje saai. De helling is continu 8%, de weg breed, de bochten ruim en de omgeving bebost. Dan volgen vijf grotendeels gemakkelijke kilometers. De laatste drie kilometers zijn de meest spectaculaire van de rit omdat de weg zich met elkaar snel opeenvolgende haarspeldbochten tegen een zeer steile helling omhoogslingert. In dit slotstuk variëert de helling sterk op kleine schaal maar is gemiddeld 9%. De klim eindigt bij het bordje van de pas in het dorp Maloja.